Speler A heeft de bal en gooit deze zo hoog mogelijk in de lucht terwijl hij/zij zegt: “De bal is voor … [noemt de naam van een andere speler (B)]”.
Speler B probeert de bal zo snel mogelijk te pakken, terwijl de andere spelers (C) zo snel mogelijk wegrennen.
Wanneer de speler de bal gepakt heeft roept hij/zij “Stop!”. Iedereen moet dan stilstaan met de benen wijd (als een poortje).
Degene met de bal mag 5 stappen zetten en probeert de bal door het poortje van een van de andere spelers te rollen. Lukt dit, dan krijgt de speler waar de bal door de benen gerold is een minpunt en mag hij/zij de bal gaan gooien. Lukt het niet, dan mag de vanger de bal gooien.